
Jurisprudentie
AE0705
Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004123/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200004123/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200004123/1.
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen Deen Vastgoed Winkels B.V. en Deen Vastgoed B.V., beide gevestigd te Hoorn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 22 juni 2000 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Venhuizen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 1999 heeft de raad van de gemeente Venhuizen (hierna: de gemeenteraad) geweigerd aan Deen Vastgoed B.V. vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een supermarkt op de hoek Twijver-St. Lucasstraat te Venhuizen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 augustus 1999 heeft de gemeenteraad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juni 2000, verzonden op 19 juli 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Hoorn, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door T.J.M. Rood, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de gemeenteraad het verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) reeds had moeten afwijzen, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan “Twijver 1999”.
2.2. Appellanten betogen primair dat de rechtbank aldus ten onrechte feiten en omstandigheden in aanmerking heeft genomen die dateren van na het bestreden besluit, waardoor zij heeft verzuimd om te beoordelen of de gronden waarop de gemeenteraad het verzoek om vrijstelling in werkelijkheid heeft afgewezen, in rechte stand kunnen houden. Secundair betogen zij dat het enkele feit dat het bouwplan in strijd zou zijn met het nieuwe bestemmingsplan, niet uitsluit dat het bouwplan met toepassing van artikel 19 WRO toch wordt toegestaan, zodat de toetsing door de rechtbank te beperkt is geweest.
2.3. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende bestemmingsplan “Twijver 1971” en dat op dat moment voor het perceel een voorbereidingsbesluit van kracht was. Het ontwerpbestemmingsplan “Twijver 1999” is op 9 december 1999, derhalve na de beslissing op bezwaar van 26 augustus 1999, ter inzage gelegd en vervolgens op 27 april 2000 door de gemeenteraad vastgesteld. Anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft aangenomen, is de gemeenteraad niet zonder meer gehouden een verzoek om vrijstelling te weigeren indien het bouwplan in strijd is met een (nog niet ter inzage gelegd) ontwerpbestemmingsplan. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat de gemeenteraad het verzoek om vrijstelling reeds had dienen af te wijzen, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.
2.4. Gelet op het vorenstaande ligt thans ter beoordeling voor of de door de gemeenteraad gehanteerde weigeringsgronden de bestreden beslissing op bezwaar kunnen dragen.
2.5. Blijkens de beslissing op bezwaar heeft de gemeenteraad zich bij zijn weigering om vrijstelling te verlenen onder meer gebaseerd op distributieplanologische uitgangspunten en heeft hij vastgesteld dat er ruimte is voor één extra supermarkt in de kern Hem-Venhuizen met een verkoopvloeroppervlakte van circa 500 m2. Hij heeft zich daarbij onder andere gebaseerd op een notitie van het Sociaal-Wetenschappelijk Bureau van het Samenwerkingsorgaan Westfriesland uit juli 1998. In deze notitie is onder meer gesteld dat er 500 m2 verkoopvloeroppervlakte is voor uitbreiding en dat er ruimte is voor twee supermarkten in Venhuizen-dorp. Het toelaten van drie supermarkten zal volgens de notitie leiden tot een voor de consument aantrekkelijke concurrentiestrijd waarin het recht van de sterkste geldt. De gemeenteraad vreest dat het bieden van ruimte voor drie supermarktvestigingen er uiteindelijk toe leidt dat één van de drie supermarkten geen bestaansrecht zal blijken te hebben. Wanneer die situatie zich zou voordoen, ontstaat er volgens de gemeenteraad planologische ruimte die, zonder afbreuk te doen aan de gewenste winkelconcentratie aan het Twijver, moeilijk invulbaar is voor andere functies. Hij heeft mede daarin aanleiding gezien het verzoek om vrijstelling te weigeren. Anders dan appellanten acht de Afdeling dit standpunt niet onredelijk. Zij ziet voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de door de gemeenteraad gehanteerde onderzoeksgegevens onjuist of gebrekkig zouden zijn.
2.6. Uitgaande van het gegeven dat er slechts ruimte is voor één extra supermarkt heeft de gemeenteraad een keuze gemaakt uit de in het “Vlekkenplan Twijver 1998” planologisch geschikt bevonden locaties voor een supermarkt. De keuze is daarbij gevallen op het terrein direct grenzend aan de reeds bestaande supermarkt omdat aldus de meest logische aansluiting zou kunnen worden verkregen bij de bestaande (kleine) winkelconcentratie. De gemeenteraad heeft het voorliggende vrijstellingsverzoek geplaatst tegen de achtergrond van die keuze en daarbij rekening gehouden met het gegeven dat met de eigenaar van de gronden direct grenzend aan de bestaande supermarkt reeds onderhandelingen over de vestiging van een supermarkt waren gevoerd. Voorts is gebleken dat de door de gemeenteraad voorgestane locatie later is verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan “Twijver 1999”, welk plan ? zoals hiervoor is vermeld - inmiddels is vastgesteld. Gezien de beleidsvrijheid die de gemeenteraad ter zake toekomt en in aanmerking genomen dat aan de toetsing van de locaties vooral aan ruimtelijke aspecten ontleende overwegingen ten grondslag hebben gelegen, is de Afdeling van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden staande gehouden dat de gemeenteraad niet in redelijkheid tot deze keuze heeft kunnen komen. Hetgeen appellanten ter zake naar voren hebben gebracht doet daaraan niet af.
2.7. Concluderend is de Afdeling van oordeel dat burgemeester en wethouders in redelijkheid tot een weigering van de gevraagde vrijstelling hebben kunnen komen. De rechtbank is, weliswaar op andere gronden, tot dezelfde slotsom gekomen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.A. Terwee?van Hilten, Voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Terwee-van Hilten w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
17-369.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,